Problemen oplossen
Probeer eerst de volgende procedures.
Als het probleem niet verholpen is, kan het verbeterd worden door de selectie van [Resetten] ([Resetten]) in het [Set-up] ([Instelling])-menu.
Stroom, Batterij
De camera wordt automatisch uitgeschakeld.
[Batterijbesparingsmodus] is ingeschakeld. ([Batterijbesparingsmodus])
De batterij raakt te snel leeg.
Als er een Wi-Fi verbinding is, raakt de batterij snel leeg.
Schakel de camera vaak uit door bijvoorbeeld [Batterijbesparingsmodus] ([Batterijbesparingsmodus]) te gebruiken.
Als [Continu AF] op [MODE2] gezet is, raakt de batterij sneller leeg. Het batterijverbruik kan beperkt worden door [MODE1] of [OFF] in te stellen. ([Continu AF])
Als [USB-SSD] op [ON] gezet is, wordt de stroom afkomstig van de batterij van deze camera aan het verbonden apparaat geleverd en zal de batterij dus sneller leeg raken. Als de externe SSD niet gebruikt wordt, draai [USB-SSD] dan op [OFF].
De batterij zal stroom blijven gebruiken en de temperatuur in de camera zal doorgaan met stijgen, zelfs tijdens stand-by van de opname. Maak er een gewoonte van de camera uit te zetten als u geen opnames maakt.
Opnemen
De opname stopt voordat hij klaar is. Kan niet opnemen. Kan bepaalde functies niet gebruiken.
De temperatuur van de camera stijgt sneller in de volgende omstandigheden: als de omgevingstemperatuur hoog is en tijdens continu gebruik zoals bij het opnemen van hoge definitie video's of uitzenden via HDMI. Wanneer de temperatuur van de camera stijgt, verschijnt [] knipperend op het scherm. Als u blijft doorgaan met het gebruik van de camera, zal een bericht op het scherm weergegeven worden dat aangeeft dat de camera niet gebruikt kan worden en sommige functies, zoals opname of HDMI-uitvoer, zullen gestopt worden. Wacht tot de camera afkoelt en wacht op het bericht dat aangeeft dat de camera opnieuw gebruikt kan worden. Wanneer het bericht weergegeven wordt dat aangeeft dat het opnieuw gebruikt kan worden, schakel de camera dan uit en weer in.
-
Als opnames plaatsvinden terwijl de camera op een statief, enz., gemonteerd is, kunt u de temperatuur waarop de opname gestopt wordt op een hogere temperatuur instellen. ([Thermisch beheer])
Kan geen beelden opnemen. De sluiter zal niet onmiddellijk in werking treden wanneer er op de sluiterknop gedrukt wordt.
Als [Prio. focus/sluiter] op [FOCUS] gezet is, dan zal de opname niet plaatsvinden zolang geen scherpstelling bereikt is. ([Prio. focus/sluiter])
Het opgenomen beeld is witachtig.
De beelden kunnen er witachtig uitzien als de lens of de beeldsensor vuil zijn met vingerafdrukken of gelijkaardig vuil.
Als de lens vuil is, schakel het toestel dan uit en veeg het lensoppervlak vervolgens schoon met een zachte, droge doek.
Voor informatie over de reiniging van de beeldsensor (Vuil op de beeldsensor)
Het opgenomen beeld is te licht of te donker.
Controleer of AE Lock niet ingesteld is als dat niet passend is. (Focus en belichting vergrendelen (AF/AE vergrendeling))
Er worden meerdere beelden in één keer opgenomen.
Als de aandrijfstand op [] (Burst Shot 1) of [] (Burst Shot 2) gezet is, zullen burstfoto's gemaakt worden als de sluiterknop ingedrukt wordt en ingedrukt gehouden blijft. (De aandrijfstand selecteren)
Als [Bracketing] ingesteld is, en er wordt op de sluiterknop gedrukt, dan worden meerdere beelden opgenomen terwijl de instellingen automatisch gewijzigd worden. (Bracket-opname)
Het object is niet goed scherp.
Bevestig de volgende details:
– Is het onderwerp buiten het focusbereik?
– Is [Sluiter-focus] op [OFF] gezet? ([Sluiter-focus])
– Is [Prio. focus/sluiter] op [RELEASE] gezet? ([Prio. focus/sluiter])
– Is AF vergrendeling (Focus en belichting vergrendelen (AF/AE vergrendeling)) ingesteld waar dat niet passend is?
– Is [Focus beperken] op [ON] gezet? ([Focus beperken])
– Is [AF-microaanpassing] ingesteld? ([AF-microaanpassing])
Kan niet scherp stellen of zoomen met de lens.
Bevestig de volgende details:
– Is [Vergrendeling focusring] op [ON] gezet? ([Vergrendeling focusring])
Het opgenomen beeld is wazig. De beeldstabilisatie is niet doeltreffend.
De sluitertijd zal langer worden en de beeldstabilisatiefunctie kan mogelijk niet naar behoren werken als foto's gemaakt worden op donkere plaatsen.
Gebruik in die gevallen een statief en de zelfontspanner om opnames te maken.
Het opgenomen beeld ziet er ruw uit. Er verschijnt ruis op de foto.
Probeer het volgende:
– Verlaag de ISO-gevoeligheid. (ISO-gevoeligheid)
– Verhoog de [Ruisreductie] van [Fotostijl] in de positieve richting of pas ieder ander item dan [Ruisreductie] aan in de negatieve richting. (De afbeeldingskwaliteit aanpassen)
– Zet [Long Exposure NR] op [ON]. ([Long Exposure NR])
Als de camera continu gebruikt wordt, kan de temperatuur in de camera stijgen en een slechte beeldkwaliteit veroorzaken. Wij raden aan de camera uit te schakelen als u daadwerkelijk niet opneemt.
Het onderwerp verschijnt vervormd op het beeld.
Als een bewegend onderwerp opgenomen is met gebruik van de volgende functies, dan kan het onderwerp vervormd op de foto verschijnen:
– [ELEC.]
– Bewegende beelden opnemen
Dit is een kenmerk van de CMOS-sensor, dus de beeldsensor van de camera en is geen slechte werking.
Er kunnen strepen of beeldflikkering verschijnen onder verlichting, zoals fluorescente verlichting en LED-verlichting.
Dit is een kenmerk van CMOS-sensoren die als de pickup-sensoren van het toestel werken.
Dit is geen storing.
Als de elektronische sluiter ([Sluitertype]) gebruikt wordt, zal het verlagen van de sluitertijd het effect van de horizontale strepen verkleinen.
Als flikkeren of horizontale strepen zichtbaar zijn tijdens het opnemen van een video, dan kan dit verminderd worden door de sluitertijd vast te zetten.
Stel of [Flikker onderdrukking (Video)] ([Flikker onderdrukking (Video)]) in of zet de sluitertijd vast met de []/[S&Q] modus (Opnamefuncties die specifiek voor Video's zijn (Creatieve Video/S&Q)).
Er verschijnen strepen bij hoge ISO-gevoeligheid.
Er kunnen strepen verschijnen bij hoge ISO-gevoeligheid of afhankelijk van de lens die gebruikt wordt.
De ISO-gevoeligheid verminderen. (ISO-gevoeligheid)
De helderheid of kleur van de opgenomen beelden verschilt van de eigenlijke scène.
Als wordt opgenomen bij verlichting zoals fluorescente verlichting, LED-verlichting, enz., kan de verkorting van de sluitertijd lichte veranderingen op de helderheid en de kleur aanbrengen.
Deze zijn het resultaat van de kenmerken van de lichtbron en duiden niet op een slechte werking.
Wanneer u onderwerpen opneemt op extreem heldere plekken of onder verlichting zoals fluorescente verlichting, LED-verlichting, een kwiklamp, natriumverlichting enz., zouden de kleuren en de schermhelderheid kunnen veranderen of zouden er horizontale strepen kunnen verschijnen op het scherm.
Er wordt een helder punt dat zich niet in het onderwerp bevindt opgenomen.
Er kunnen pixels van de beeldsensor ontbreken.
Voer de [Pixelverbeter.] uit. ([Pixelverbeter.])
Video
Kan geen video's opnemen.
Probeer het opnieuw nadat u [Systeemfrequentie] naar de oorspronkelijke instelling hebt teruggezet of een andere kaart hebt geplaatst.
Als een kaart met grote capaciteit gebruikt wordt, bent u mogelijk een tijdje neit in staat om op te nemen nadat de camera ingeschakeld is.
Bij video’s worden afwijkende klik- en zoemgeluiden opgenomen. De opgenomen audio is heel zacht.
Afhankelijk van de opname-omstandigheden of de gebruikte lens kan het geluid van de lensopening en de scherpstelling in video's opgenomen worden.
U kunt de focusbediening tijdens de video-opname instellen op [OFF] in [Continu AF] ([Continu AF]).
Blokkeer het microfoongat niet tijdens de video-opname.
Er wordt een werkgeluid in een film opgenomen.
We raden aan de []/[S&Q]-modus in te stellen en op te nemen met de aanraakbediening als u tijdens de opname hinder ondervindt van de werkgeluiden. (Handelingen tijdens het opnemen van video's)
Afspelen
Kan niet afspelen. Er zijn geen foto’s opgenomen.
Mappen en beelden die op een PC verwerkt worden, kunnen niet op de camera afgespeeld worden.
Sommige beelden worden niet weergegeven wanneer de [Afspeelfunctie] is ingesteld. Zet op [Normaal afsp.]. ([Afspeelfunctie])
Video's die zijn opgenomen met een [Systeemfrequentie]-instelling, kunnen niet worden afgespeeld.
Zet de instelling van [Systeemfrequentie] op die welke u tijdens de opname gebruikte. ([Systeemfrequentie])
Monitor/Zoeker
Het scherm/de zoeker wordt uitgeschakeld als de camera ingeschakeld wordt.
Als gedurende de ingestelde tijdsduur geen handelingen uitgevoerd worden, wordt [Auto LVF/scherm uit] ([Auto LVF/scherm uit]) geactiveerd wordt het scherm/de zoeker uitgeschakeld.
Als een voorwerp of uw hand zich vlakbij de oogsensor bevinden, kan het zijn dat de monitorweergave naar de zoekerweergave overschakelt.
Het kan even flikkeren of de helderheid van het beeldscherm kan even aanzienlijk veranderen.
Dit treedt op als de ontspanknop tot halverwege ingedrukt wordt of wanneer de helderheid van het onderwerp verandert en het diafragma verandert.
Dit is geen storing.
Er verschijnen delen van ongelijke helderheid of ongebruikelijke kleuren in de zoeker.
De zoeker van de camera is gebouwd met OLED-componenten. Er kan inbranding optreden op het scherm/de zoeker wanneer een beeld gedurende lange tijd weergegeven wordt maar dit is niet van invloed op de opgenomen beelden.
Het updaten van de weergegeven informatie op het scherm vindt soms langzaam plaats.
Wanneer functies gebruikt worden die de verwerking in de camera zwaarder maken, kan het updaten van de weergegeven informatie op het scherm langzamer plaatsvinden maar dit is geen storing. De opgenomen beelden zullen niet gewijzigd worden.
Functies die de werking in de camera zwaarder maken:
– [Opn. kwaliteit] met een hoge framesnelheid video die een opname-framesnelheid van 60,00p overschrijdt
– HDMI-uitgang
– Wi-Fi-verbinding met een smartphone
– Tethered opname
Weergegeven informatie die langzamer geüpdatet wordt:
– [Tijdcodeweergave]
– [Weerg. geluidsop.niveau]
– [Spotmeter helderheid], enz.
Flitser
De flitser wordt niet geactiveerd.
De flitser gaat niet af als de volgende functies gebruikt worden:
– Bewegende beelden opnemen
– [ELEC.]/[Stille modus]
– Hoge Resolutie Modus
– [Filterinstellingen]
Wi-Fi-functie
Er kan geen Wi-Fi-verbinding tot stand gebracht worden. Radiogolven verbreken de verbinding. Het draadloze toegangspunt wordt niet weergegeven.
Tips van algemene aard voor het gebruik van een Wi-Fi-verbinding
Gebruik het toestel binnen het communicatiebereik van het apparaat dat aangesloten moet worden.
Gebruik vlakbij apparaten die gebruik maken van de 2,4-GHz-frequentie zoals magnetrons en draadloze telefoons, waardoor de radiogolf verloren gaat.
Gebruik de camera op voldoende afstand van deze apparaten.
Als het resterende batterijniveau laag is, is het misschien niet mogelijk de communicatie met andere apparaten tot stand te brengen of te handhaven.
(Er wordt een bericht afgebeeld zoals [Communicatiefout].)
Als u de camera op een metalen tafel of plank zet, kunnen de radiogolven een negatieve invloed ondergaan. In dergelijke gevallen slaagt u er mogelijk niet in verbinding te maken.
Beweeg de camera weg van het metalen oppervlak.
Draadloos toegangspunt
Controleer of het verbonden draadloze toegangspunt gebruikt kan worden.
Controleer de omstandigheden van de radiogolven van het draadloze toegangspunt.
– Verplaats de camera dichter bij het draadloze toegangspunt.
– Verander de locatie en de hoek van het draadloze toegangspunt.
Afhankelijk van het draadloze toegangspunt wordt de radiogolf mogelijk niet weergegeven ook al is hij aanwezig.
– Schakel het draadloze toegangspunt uit en weer in.
– Als het draadloze kanaal van het draadloze toegangspunt niet automatisch ingesteld kan worden, stel het kanaal dat door de camera ondersteund wordt dan handmatig in.
– Als de SSID van het draadloze toegangspunt ingesteld is om niet uit te zenden dan wordt het mogelijk niet gedetecteerd.
Voer de SSID in en maak vervolgens verbinding. (Verbinden via handmatige input)
Afhankelijk van het draadloze toegangspunt zou verbinding automatisch verbroken kunnen worden nadat er een specifieke tijd om is.
Maak de verbinding opnieuw.
Kan geen verbinding maken met een draadloos toegangspunt.
De informatie van het draadloze toegangspunt die op de camera ingesteld is, is verkeerd.
Controleer het type authentificatie en de coderingssleutel. (Verbinden via handmatige input)
Radiogolven vanaf andere inrichtingen kunnen de verbinding naar een draadloos toegangspunt blokkeren.
Controleer de status van andere apparaten die met het draadloze toegangspunt verbonden zijn, evenals de status van andere draadloze apparaten.
De Wi-Fi-verbinding met een iOS-apparaat mislukt.
Volg het bericht dat weergegeven wordt om de verbinding met de camera tot stand te brengen.
Als u nog steeds geen verbinding kunt maken, selecteer dan de SSID van de camera op het Wi-Fi set-upscherm van de smartphone om verbinding te maken.
Als de SSID niet weergegeven wordt, schakel de camera dan uit en in en voer opnieuw de instellingen van de Bluetooth verbinding uit.
De Wi-Fi-verbinding met een smartphone is niet mogelijk.
Verander het toegangspunt waarmee verbinding gemaakt moet worden in de Wi-Fi-instellingen van de smartphone op de camera.
Wanneer geprobeerd wordt verbinding te maken met een PC door Wi-Fi, herkent die niet gebruikersnaam en wachtwoord en is verbinding niet mogelijk.
Afhankelijk van de versie van de besturingsomgeving zijn er twee soorten gebruikersaccounts (lokale account/Microsoftaccount).
Controleer of u de gebruikersnaam en het wachtwoord van de lokale account gebruikt.
De PC wordt niet herkend als ik een Wi-Fi-verbinding gebruik. De camera kan niet via de Wi-Fi-functie met de PC verbonden worden.
Op het moment van aankoop is deze camera ingesteld om een werkgroepnaam van “WORKGROUP” te gebruiken.
Als u de werkgroepnaam van de PC veranderd heeft, zal die niet worden herkend.
Verander in het [Wi-Fi setup]-menu [PC-verbinding], de werkgroepnaam van de PC waarmee verbinding wordt gemaakt. ([PC-verbinding])
Controleer of de inlognaam en het wachtwoord correct ingetoetst zijn.
Als de klokinstellingen van de PC die met de camera verbonden is sterk afwijkt van die van de camera, dan kan de camera afhankelijk van het besturingssystemen niet met de PC verbonden worden.
Het verzenden van het beeld mislukt halverwege. Bepaalde beelden kunnen niet verzonden worden.
Is het beeld te groot?
– Verklein de beeldafmetingen bij [Grootte] ([Grootte]) en verstuur vervolgens het beeld.
– Verstuur nadat u de video gesplitst heeft met [Splits video] ([Splits video]).
De bestandsindeling van de video die verstuurd kan worden verschilt afhankelijk van de bestemming. (Beelden die verzonden kunnen worden)
Ik ben het wachtwoord voor de Wi-Fi vergeten.
In het [Set-up] ([Instelling])-menu, veroorzaakt [Resetten] een reset van de netwerkinstellingen. ([Resetten])
Alle informatie die ingesteld is in [Wi-Fi setup] en [Bluetooth] zal echter ook gereset worden.
TV, PC
De TV-beelden worden met grijze banden weergegeven.
Afhankelijk van de [Aspectratio], zouden er grijze banden afgebeeld kunnen worden boven en onderaan of links en rechts van de beelden. U kunt de kleur van de band wijzigen in [Achtergrondkleur (afspelen)] in [HDMI-verbinding] van het [Set-up] ([AAN/UIT])-menu. ([Achtergrondkleur (afspelen)])
De beelden kunnen zelfs niet geïmporteerd worden wanneer er verbinding met een PC is.
Stel de [USB mode] van de camera in op [PC(Storage)]. ([USB mode])
Zet het toestel uit en aan.
Overige
Wanneer de camera wordt geschud, klinkt een ratelend geluid uit de camera.
Het geluid wordt veroorzaakt door de in-body stabilisatie. Dit is geen defect.
Er is ratelend geluid van de lens als de camera wordt in- of uitgeschakeld of wanneer de camera wordt gedraaid. Er komt een geluid uit de lens tijdens het opnemen.
Dit is het geluid van de intern bewegende lens of de werking van het diafragma. Het is geen defect.
Er werd per ongeluk een onleesbare taal gekozen.
Selecteer opnieuw de taal uit het menu met gebruik van de volgende procedure.
[] [] [] Selecteer gewenste taal ([Taal])
Het toestel wordt warm.
Het cameraoppervlak en de achterkant van het scherm kunnen tijdens gebruik warm worden, maar dit duidt niet op een probleem met de prestaties of de kwaliteit.