Wi-Fi verbindingen
Verbinding met Wi-Fi maken door eerder opgeslagen instellingen te gebruiken
Als [Nieuwe verbinding] geselecteerd is in [Wi-Fi-functie] in [LAN/Wi-Fi] van het [Set-up] ([AAN/UIT])-menu, selecteer dan de verbindingsmethode tussen [Via netwerk] of [Direct] om verbinding te maken.
Als u aan de andere kant [Selecteer doelapparaat uit geschiedenis] of [Selecteer doelapparaat uit favorieten] gebruikt, maakt de camera verbinding met het geselecteerde apparaat met de eerder gebruikte instellingen.
[Via netwerk]
Verbindt de camera en het doelapparaat via het draadloos toegangspunt.
Selecteer de methode om verbinding met een draadloos toegangspunt te maken.
Instellingen: [WPS (knop)]/[WPS (PIN-code)]/[Uit lijst] ([WPS (knop)], [WPS (PIN-code)], [Uit lijst])
Nadat [Via netwerk] één keer geselecteerd is, zal de camera verbinding maken met het eerder gebruikte draadloze toegangspunt. Druk op [DISP.] om het draadloze toegangspunt te veranderen dat voor de verbinding gebruikt werd en verander de bestemming van de verbinding. Controleer de gebruiksaanwijzing en de instellingen van het draadloze toegangspunt. |
[WPS (knop)]
Druk op de WPS-knop op het draadloze toegangspunt om een verbinding tot stand te brengen.
Druk op de WPS-knop van het draadloze toegangspunt totdat deze naar WPS-modus schakelt.
Voorbeeld)
[WPS (PIN-code)]
Voer en PIN-code in op het draadloze toegangspunt om een verbinding tot stand te brengen.
-
Selecteer op het scherm van de camera het draadloze toegangspunt waarmee u verbinding maakt.
-
Voer de PIN-code die weergegeven wordt op het camerascherm in het draadloze toegangspunt in.
-
Druk op de camera op of .
[Uit lijst]
Zoekt naar een draadloos toegangspunt dat gebruikt kan worden en maakt daar verbinding mee.
Bevestig de coderingssleutel van het draadloze toegangspunt. |
-
Selecteer het draadloze toegangspunt waarmee u verbinding maakt.
Druk op [DISP.] om het zoeken naar een draadloos toegangspunt opnieuw uit te voeren.
Als geen enkel draadloos toegangspunt gevonden wordt (Verbinden via handmatige input)
-
(Als de netwerkauthenticatie gecodificeerd is) Voer de coderingssleutel in.
Tekens invoeren (Tekens invoeren)
Verbinden via handmatige input
Controleer de SSID, netwerkauthenticatie, codering en de coderingssleutel van het draadloze toegangspunt dat u gebruikt. |
-
Op het scherm in stap 1 van “[Uit lijst]”, selecteert u [Handmatige invoer]. ([Uit lijst])
-
Voer de SSID in van het draadloze toegangspunt waarmee u verbinding maakt en selecteer vervolgens [Inst.].
Tekens invoeren (Tekens invoeren)
-
Selecteer het type netwerkauthenticatie.
[WPA3-SAE]/[WPA2-PSK]/[WPA2/WPA-PSK]
Ondersteund codering: [TKIP], [AES]
[Niet coderen]
-
(Als iets anders dan [Niet coderen] geselecteerd is) Voer de coderingssleutel in en selecteer vervolgens [Inst.].
[Direct]
De camera en het doelapparaat rechtstreeks verbinden.
Selecteer de methode om verbinding te maken met het doelapparaat.
[WPS-verbinding]
[WPS (knop)]: Druk op de WPS-knop op het doelapparaat om verbinding te maken.
Druk op de camera op [DISP.] om de wachtstatus van de verbinding te verlengen.
[WPS (PIN-code)]: Voer de PIN-code in op de camera en maak verbinding.
[Handmatig. verbinden.]
Zoek de camera op het doelapparaat op om verbinding te maken.
-
Selecteer het type netwerkauthenticatie.
[WPA3]/[WPA3/WPA2]
Als [Wi-Fi-wachtwoord] in [LAN/Wi-Fi setup] op [OFF] staat, wordt dit niet weergegeven als het verbonden apparaat [Smartphone] is.
-
Voer het SSID en het password, die op de camera weergegeven worden, in het apparaat in.
Als [Wi-Fi-wachtwoord] in [LAN/Wi-Fi setup] op [OFF] staat, wordt het password niet weergegeven als het verbonden apparaat [Smartphone] is.
Selecteer de SSID om een verbinding tot stand te brengen. (Verbinding maken met een smartphone ([Wi-Fi-verbinding]))
Raadpleeg ook de gebruiksaanwijzing van het apparaat waarmee verbinding gemaakt moet worden. |
Verbinding met Wi-Fi maken door eerder opgeslagen instellingen te gebruiken
Gebruik de geschiedenis van de Wi-Fi verbinding om verbinding te maken met dezelfde instellingen als voorheen.
-
Laat de geschiedenis van de Wi-Fi verbinding weergeven.
[] [] [LAN/Wi-Fi] [Wi-Fi-functie] [Selecteer doelapparaat uit geschiedenis]/[Selecteer doelapparaat uit favorieten]
-
Selecteer het item van de geschiedenis waarmee u verbinding wilt maken.
Druk op [DISP.] om details van de verbindingsgeschiedenis te bevestigen.
Registreren in favorieten
U kunt de geschiedenis van de Wi-Fi verbinding in Favorieten registreren.
-
Laat de geschiedenis van de Wi-Fi verbinding weergeven.
[] [] [LAN/Wi-Fi] [Wi-Fi-functie] [Selecteer doelapparaat uit geschiedenis]
-
Selecteer het item van de geschiedenis dat u wilt registreren en druk vervolgens op .
-
Voer een registratienaam in en selecteer vervolgens [Inst.].
Tekens invoeren (Tekens invoeren)
Er kunnen maximaal 30 karakters ingevoerd worden (een karakter van twee byte wordt als twee karakters beschouwd).
Items bewerken die in Favorieten geregistreerd zijn
-
Items weergeven die in Favorieten geregistreerd zijn.
[] [] [LAN/Wi-Fi] [Wi-Fi-functie] [Selecteer doelapparaat uit favorieten]
-
Selecteer het item van de geschiedenis dat u in favorieten wilt bewerken en druk vervolgens op .
[Verwijderen uit favorieten]
[Volgorde van favorieten wijzigen]
Specificeer de locatie van bestemming van het item waarvan u de weergavevolgorde wilt veranderen.
[Geregistreerde naam wijzigen]
Voer karakters in om de geregistreerde naam te veranderen.
Tekens invoeren (Tekens invoeren)
Het aantal items dat in de geschiedenis opgeslagen kan worden is beperkt. Registreer vaak gebruikte verbindingsinstellingen in Favorieten. Als [Resetten] in het [Set-up] ([Instelling])-menu gebruikt is om de netwerkinstellingen te resetten, wordt de inhoud die in Historie en Favorieten geregistreerd is gewist. Als het apparaat waarmee u verbinding wilt maken (PC, enz.) met een ander draadloos toegangspunt dan de camera verbonden is, kunt u het apparaat niet met de camera verbinden met gebruik van [Direct]. Verander de Wi-Fi-instellingen van het apparaat waarmee u verbinding wilt maken zodat het toegangspunt dat gebruikt wordt op de camera ingesteld wordt. U kunt ook [Nieuwe verbinding] selecteren en de apparaten opnieuw verbinden. (Beelden uit de camera naar een PC verzenden) Het is mogelijk moeilijk om verbinding te maken met netwerken waarmee veel apparaten verbonden zijn. Maak in dat geval verbinding met gebruik van [Nieuwe verbinding]. Als de volgende functies gebruikt worden, is [Wi-Fi-functie] niet beschikbaar: – [Streamingfunctie] – [Autom. overzetten] |
Fn-knop toegekend aan [Wi-Fi]
U kunt de volgende handelingen uitvoeren door op de Fn-knop te drukken die toegekend is aan [Wi-Fi], na verbinding gemaakt te hebben via Wi-Fi. (Fn-knoppen)
[Verbinding beëindigen]
Eindigt de Wi-Fi-verbinding.
[Doelapparaat wijzigen]
Eindigt de Wi-Fi-verbinding en stelt u in staat om een andere Wi-Fi-verbinding te kiezen.
[Instellingen wijzigen voor versturen]
Stelt de beeldafmetingen, de bestandsindeling en andere items voor het versturen van opgenomen beelden in. (Instellingen voor het verzenden van beelden)
[Huidig apparaat in favorieten registreren]
Registreert de huidige bestemming van de verbinding of de verbindingsmethode, zodat u de verbinding de volgende keer gemakkelijk tot stand kunt brengen met dezelfde verbindingsinstellingen.
[Weergave netwerkadres (Wi-Fi)]
Geeft het MAC-adres en het IP-adres van de camera weer wanneer verbinding gemaakt wordt via Wi-Fi. ([Weergave netwerkadres (Wi-Fi)])
Afhankelijk van de Wi-Fi-functie die gebruikt wordt. of de bestemming van de verbinding, is het misschien niet mogelijk enkele van deze handelingen uit te voeren.