Beeldstabilisatie
Beeldstabilisatie-instellingen
De camera kan zowel de in-body beeldstabilisatie als de in-lens beeldstabilisatie gebruiken.
Het is compatibel met het Dual I.S.2-systeem dat een daadwerkelijke combinatie van de 2 beeldstabilisatoren is.
Bovendien kan tijdens een video-opname de hybride beeldstabilisatie met 5 assen gebruikt worden waarin elektronische beeldstabilisatie opgenomen is.
Combinatie van lenzen en beeldstabilisatoren (Met ingang van april 2023)
De beeldstabilisaties die gebruikt kunnen worden, zullen variëren afhankelijk van de bevestigde lens.
Bevestigde lens |
Beschikbare beeldstabilisatie |
Voorbeeld van icoon |
Panasonic lenzen met beeldstabilisatiefunctie |
Body+Lens (Dual I.S.2) |
|
Lenzen van andere fabrikanten met beeldstabilisatiefunctie |
Body of Lens |
/ |
Lenzen zonder beeldstabilisatiefunctie |
Hoofdgedeelte |
|
Lenzen zonder functie om met deze camera te communiceren |
Hoofdgedeelte |
De hybride beeldstabilisatie met 5 assen([E-stabilisatie (Video)]) kan met iedere lens gebruikt worden.
De beeldstabilisatie gebruiken
Als een lens met een O.I.S.-schakelaar wordt gebruikt, zet de schakelaar op de lens op [ON].
Bij het gebruik van een lens die geen communicatiefunctie met deze camera heeft, wordt, na het inschakelen van de camera, een bericht weergegeven met de vraag om bevestiging van de lensinformatie.
De correcte werking van de beeldstabilisatiefunctie vereist dat de brandpuntafstand ingesteld wordt om bij de bevestigde lens te passen.
Stel de brandpuntafstand in zoals in het bericht gevraagd wordt.
Dit kan ook ingesteld worden met gebruik van het menu. ([Lensinformatie])
Wanneer de ontspanknop tot halverwege ingedrukt wordt, kan de waarschuwingsicoon voor camerabewegingen [] op het opnamescherm weergegeven worden. Als dit weergegeven wordt, wordt aangeraden een statief, de zelfontspanner of de Afstandsbediening van de sluiter (DMW-RS2: optioneel) te gebruiken. Wij raden aan de beeldstabilisatiefunctie uit te schakelen als een statief gebruikt wordt. Het kan zijn dat de beeldstabilisatie trillingen of werkgeluiden produceert tijdens de werking. Dit duidt niet op een slechte werking. Als de volgende functie gebruikt wordt, is de beeldstabilisatiefunctie niet beschikbaar: – Hoge Resolutie Modus Bij het gebruik van een lens die geen communicatiefunctie met deze camera heeft, kunt u het bericht verbergen dat wordt weergegeven nadat de camera wordt ingeschakeld en waarin wordt gevraagd om bevestiging van de lensinformatie: U kunt het referentiepunt weergeven en de status van de camerabewegingen controleren: |
Beeldstabilisatie-instellingen
Stel de beweging van de beeldstabilisatie in om bij de opnamesituatie te passen.
Foto: [] [] Selecteer [Beeldstabilisatie]
Video: [] [] Selecteer [Beeldstabilisatie]
[Bedieningsstand]
Stelt de stabilisatiebeweging (wazig) in om bij de opnamemethode (normaal, panning) te passen. ([Bedieningsstand])
[Body (B.I.S.) / Lens (O.I.S.)]
[] ([Body]): De beeldstabilisator in de body corrigeert verticaal en horizontaal schudden en draaibewegingen.
[] ([Lens + Body (rol)]): De beeldstabilisator in de lens corrigeert verticaal en horizontaal schudden terwijl de beeldstabilisator in de body draaibewegingen corrigeert
Dit kan ingesteld worden als lenzen van andere fabrikanten met een beeldstabilisatiefunctie gebruikt worden.
[Wanneer inschakelen]
[ALWAYS]: De beeldstabilisatie is altijd werkzaam.
[HALF-SHUTTER]: De beeldstabilisatie werkt als de sluiterknop tot halverwege ingedrukt wordt.
[E-stabilisatie (Video)]
De camerabewegingen tijdens een video-opname worden gecorrigeerd langs de verticale en horizontale assen en die van schuinstand, slingering en verdraaiing, met het gecombineerde gebruik van de in-lens, in-body en elektronische beeldstabilisaties. (5-assen hybride beeldstabilisatie)
De [] op het opnamescherm verandert in [] terwijl [E-stabilisatie (Video)] functioneert.
De gezichtshoek kan smaller worden als het op [ON] gezet is.
[BS versterken (video)]
Verhoogt de doeltreffende werking van de beeldstabilisatie tijdens video-opnames.
Dit effect kan bijdragen aan een stabiele compositie als u de opname vanuit een vast perspectief wilt maken. ([BS versterken (video)])
[Anamorfisch (Video)]
U kunt overschakelen naar een beeldstabilisatie die past bij anamorfe opname. ([Anamorfisch (Video)])
[Lensinformatie]
Bij het gebruik van een lens die geen communicatiefunctie met de camera heeft, registreert u de lensinformatie in de camera. ([Lensinformatie])
Als de volgende functie gebruikt wordt, is [Wanneer inschakelen] vastgezet op [ALWAYS]: – [] ([Body (B.I.S.) / Lens (O.I.S.)]) – []-modus – [S&Q] functie – Bewegende beelden opnemen Als de volgende functies gebruikt worden, is [E-stabilisatie (Video)] niet beschikbaar: – [S&Q] functie – [Live Bijsnijden] |
[Bedieningsstand]
Stel de stabilisatiebeweging (wazig) in om bij de opnamemethode (normaal, panning) te passen.
[Normaal]
Corrigeert verticale, horizontale en draaiende camerabewegingen.
Deze functie is geschikt voor gewone opnames.
[Pannen (automatisch)]
Detecteert automatisch de panning-richting en corrigeert verticale en horizontale camerabewegingen.
Deze functie is geschikt voor panning.
[Pannen (links/rechts)]
Corrigeert verticale camerabewegingen.
Dit is geschikt voor horizontale panning.
[Pannen (omhoog/omlaag)]
Corrigeert horizontale camerabewegingen.
Dit is geschikt voor verticale panning.
[OFF]
Zet de beeldstabilisatiefunctie op OFF.
De bedieningsstanden die gebruikt kunnen worden, variëren afhankelijk van de gebruikte lenzen en de instellingen van [Body (B.I.S.) / Lens (O.I.S.)].
[Pannen (automatisch)] wordt niet weergegeven als lenzen van andere fabrikanten gebruikt worden met een beeldstabilisatiefunctie met [Body (B.I.S.) / Lens (O.I.S.)] op [] gezet. Stel in op [Pannen (links/rechts)] of [Pannen (omhoog/omlaag)] om bij de panning-richting te passen.
Als lenzen met een O.I.S.-schakelaar gebruikt worden, kan de bedieningsstand van de camera niet op [OFF] gezet worden. Zet de schakelaar op de lens op [OFF].
Als de volgende functies gebruikt worden, schakelt [Bedieningsstand] naar [] ([Normaal]):
– []-modus
– [S&Q] functie
– Bewegende beelden opnemen
[BS versterken (video)]
Verhoog de doeltreffende werking van de beeldstabilisatie tijdens video-opnames.
Dit effect kan bijdragen aan een stabiele compositie als u de opname vanuit een vast perspectief wilt maken.
Instellingen: [ON]/[OFF]
Als [BS versterken (video)] werkt, wordt [] op het opnamescherm weergegeven.
Om de compositie tijdens het opnemen te veranderen, moet dit eerst op [OFF] gezet worden voordat de camera bewogen wordt.
Om dit tijdens het opnemen op [OFF] te zetten, gebruikt u de Fn-knop. (Fn-knoppen)
Langere brandpuntafstanden zullen een zwakkere stabilisatie tot gevolg hebben.
Als [Body (B.I.S.) / Lens (O.I.S.)] op [] gezet is, is [BS versterken (video)] niet beschikbaar. |
[Anamorfisch (Video)]
U kunt overschakelen naar een beeldstabilisatie die past bij anamorfe opname.
Instellingen:
[]([2.0×])/[]([1.8×])/[]([1.5×])/[]([1.33×])/[]([1.30×])/[OFF]
Maak instellingen die passen bij de vergroting van de anamorfische lens die u gebruikt.
Terwijl [Anamorfisch (Video)] functioneert, wordt de ingestelde vergroting op de stabilisatie-iconen op het opnamescherm weergegeven, zoals getoond door [] en [].
Wanneer [BS versterken (video)] is ingesteld, krijgt [BS versterken (video)] prioriteit. Als de volgende functie gebruikt wordt, is [Anamorfisch (Video)] vastgezet op [OFF]: – [] ([Body (B.I.S.) / Lens (O.I.S.)]) Beeldstabilisatiefuncties op uw lens kunnen niet goed werken. Schakel de beeldstabilisatiefunctie op uw lens uit als dit het geval is. |
[Lensinformatie]
Registreer de informatie voor lenzen die niet kunnen communiceren met de camera.
Zorg ervoor dat u de in-body beeldstabilisatie koppelt aan de informatie van de lens die u registreert.
Druk op om de lensinformatie te selecteren en druk vervolgens op of .
In de standaardinstelling wordt de lensinformatie voor 6 lenzen met een brandpuntsafstand tussen 24 mm en 135 mm geregistreerd.
Er kan lensinformatie voor 12 lenzen worden geregistreerd.
Lensinformatie registreren, wijzigen en verwijderen
-
Druk op om de lensinformatie te selecteren en druk vervolgens op [DISP.].
Als lensinformatie wordt geselecteerd die niet is geregistreerd, druk dan op of om door te gaan naar stap 3.
-
Druk op om [Bewerken], [Sorteren], of [Wissen] te selecteren en druk vervolgens op of .
U kunt de weergavevolgorde van de lensinformatie veranderen door [Sorteren] te selecteren.
De lensinformatie wordt verwijderd wanneer u [Wissen] selecteert.
U kunt de lensinformatie niet verwijderen voor een lens die wordt gebruikt.
-
Voer de lensinformatie in.
De lensinformatie verandert als de lensinformatie al is geregistreerd.
-
(Als lensinformatie wordt geselecteerd die niet is geregistreerd) Druk op [DISP.] om de lensinformatie te registreren.
[Brandpuntsafst.]
Voer de brandpuntafstand in.
De live view beelden kunnen worden vergroot voor weergave wanneer u roteert .
[Beeldstab. gebied]
U kunt het bereik van stabilisatie ingesteld voor de beeldstabilisatie instellen zodat vignettering niet optreedt als gevolg van de beeldstabilisatie.
[70%]/[80%]/[90%]/[100%]
Draai om het bereik van de stabilisatie te selecteren, druk dan op of om te bevestigen.
Wanneer de vier randen worden geselecteerd door in te drukken, werkt de in-body beeldstabilisatie en kunt u zien of er sprake is van vignettering. Als vignettering heeft plaatsgevonden, stel dan opnieuw in op een kleiner bereik.
[Lens naam]
Registreer de lens.
Tekens invoeren (Tekens invoeren)
Er kunnen maximaal 30 tekens worden ingevoerd.