Beeldstabilisatie
Beeldstabilisatie-instellingen
De camera kan zowel de in-body beeldstabilisatie als de in-lens beeldstabilisatie gebruiken.
Het is compatibel met het Dual I.S.2-systeem dat een daadwerkelijke combinatie van de 2 beeldstabilisatoren is.
Bovendien kan tijdens een video-opname de hybride beeldstabilisatie met 5 assen gebruikt worden waarin elektronische beeldstabilisatie opgenomen is.
Combinatie van lenzen en beeldstabilisaties (Met ingang van september 2023)
De beeldstabilisaties die gebruikt kunnen worden, zullen variëren afhankelijk van de bevestigde lens.
Bevestigde lens |
Beschikbare beeldstabilisatie |
Voorbeeld van icoon |
Lenzen van Panasonic die compatibel zijn met de Dual I.S.-modus (Gebaseerd op het standaard Micro Four Thirds systeem) |
Body+Lens (Dual I.S./Dual I.S.2) |
/ |
Lenzen die compatibel zijn met de beeldstabilisatiefunctie. (Gebaseerd op het standaard Micro Four Thirds Systeem) |
Body of Lens |
|
Lenzen zonder beeldstabilisatiefunctie |
Hoofdgedeelte |
|
Lenzen zonder functie om met deze camera te communiceren |
Hoofdgedeelte |
-
Als de icoon [] of [] zelfs niet op het opnamescherm weergegeven wordt als een compatibele lens gebruikt wordt, voer dan een update van de firmware van de lens uit naar de nieuwste versie. (Firmware van uw camera/lens)
De hybride beeldstabilisatie met 5 assen([E-stabilisatie (Video)]) kan met iedere lens gebruikt worden.
De beeldstabilisatie gebruiken
Als een lens met een O.I.S.-schakelaar wordt gebruikt, zet de schakelaar op de lens op [ON].
Bij het gebruik van een lens die geen communicatiefunctie met deze camera heeft, wordt, na het inschakelen van de camera, een bericht weergegeven met de vraag om bevestiging van de lensinformatie.
De correcte werking van de beeldstabilisatiefunctie vereist dat de brandpuntafstand ingesteld wordt om bij de bevestigde lens te passen.
Stel de brandpuntafstand in zoals in het bericht gevraagd wordt.
Dit kan ook ingesteld worden met gebruik van het menu. ([Lensinformatie])
Wanneer de ontspanknop tot halverwege ingedrukt wordt, kan de waarschuwingsicoon voor camerabewegingen [] op het opnamescherm weergegeven worden. Als dit weergegeven wordt, wordt aangeraden een statief, de zelfontspanner of de Afstandsbediening van de sluiter (DMW-RS2: optioneel) te gebruiken. Wij raden aan de beeldstabilisatiefunctie uit te schakelen als een statief gebruikt wordt. Het kan zijn dat de beeldstabilisatie trillingen of werkgeluiden produceert tijdens de werking. Dit duidt niet op een slechte werking. Bij het gebruik van een lens die geen communicatiefunctie met deze camera heeft, kunt u het bericht verbergen dat wordt weergegeven nadat de camera wordt ingeschakeld en waarin wordt gevraagd om bevestiging van de lensinformatie: U kunt het referentiepunt weergeven en de status van de camerabewegingen controleren: |
Beeldstabilisatie-instellingen
Stel de beweging van de beeldstabilisatie in om bij de opnamesituatie te passen.
Foto: [] [] Selecteer [Beeldstabilisatie]
Video: [] [] Selecteer [Beeldstabilisatie]
[Bedieningsstand]
Stelt de stabilisatiebeweging (wazig) in om bij de opnamemethode (normaal, panning) te passen. ([Bedieningsstand])
[E-stabilisatie (Video)]
Via het gecombineerde gebruik van de interne lens, de interne body en de elektronische beeldstabilisaties, kan tijdens het maken van een video-opname het schudden van de camera gecorrigeerd worden op de 5 assen, namelijk verticaal, horizontaal, rollen, kantelen en gieren, en op de perifere vervorming die al optreedt wanneer een groothoeklens gebruikt wordt. (Hybride beeldstabilisatie op 5 assen) ([E-stabilisatie (Video)])
[BS versterken (video)]
Verhoogt de doeltreffende werking van de beeldstabilisatie tijdens video-opnames.
Dit effect kan bijdragen aan een stabiele compositie als u de opname vanuit een vast perspectief wilt maken. ([BS versterken (video)])
[Anamorfisch (Video)]
U kunt overschakelen naar een beeldstabilisatie die past bij anamorfe opname. ([Anamorfisch (Video)])
[Lensinformatie]
Bij het gebruik van een lens die geen communicatiefunctie met de camera heeft, registreert u de lensinformatie in de camera. ([Lensinformatie])
Als de volgende functie gebruikt wordt, is [E-stabilisatie (Video)] niet beschikbaar: – [S&Q] functie Wanneer u de volgende functies gebruikt, is [HIGH] in [E-stabilisatie (Video)] niet beschikbaar: – Anders dan [OFF] in [Anamorfisch (Video)] |
[Bedieningsstand]
Stel de stabilisatiebeweging (wazig) in om bij de opnamemethode (normaal, panning) te passen.
[Normaal]
Corrigeert verticale, horizontale en draaiende camerabewegingen.
Deze functie is geschikt voor gewone opnames.
[Pannen (links/rechts)]
Corrigeert verticale camerabewegingen.
Dit is geschikt voor horizontale panning.
[Pannen (omhoog/omlaag)]
Corrigeert horizontale camerabewegingen.
Dit is geschikt voor verticale panning.
[OFF]
Zet de beeldstabilisatiefunctie op OFF.
De [Bedieningsstand] die ingesteld kan worden zal variëren afhankelijk van de gebruikte lens.
[Bedieningsstand] staat vast op [] ([Normaal]) als lenzen met een beeldstabilisatiefunctie van andere fabrikanten gebruikt worden.
Als lenzen met een O.I.S.-schakelaar gebruikt worden, kan de bedieningsstand van de camera niet op [OFF] gezet worden. Zet de schakelaar op de lens op [OFF].
Als de volgende functies gebruikt worden, schakelt [Bedieningsstand] naar [] ([Normaal]):
– []-modus
– [S&Q] functie
– Bewegende beelden opnemen
[E-stabilisatie (Video)]
Via het gecombineerde gebruik van de interne lens, de interne body en de elektronische beeldstabilisaties, kan tijdens het maken van een video-opname het schudden van de camera gecorrigeerd worden op de 5 assen, namelijk verticaal, horizontaal, rollen, kantelen en gieren, en op de perifere vervorming die al optreedt wanneer een groothoeklens gebruikt wordt. (hybride beeldstabilisatie op 5 assen)
[HIGH]
Grote bewegingen en perifere vervorming worden elektronisch gecorrigeerd.
De gezichtshoek is kleiner dan [STANDARD].
[] wordt op het scherm weergegeven tijdens de video-opname.
[STANDARD]
Bewegingen en perifere vervorming worden elektronisch gecorrigeerd.
De gezichtshoek is smaller.
[] wordt op het scherm weergegeven tijdens de video-opname.
[OFF]
Zet de beeldstabilisatiefunctie (video) op OFF.
Er zal een wijziging van de effectiviteit van de correctie zijn, afhankelijk van de videomodus die voor de opname gebruikt wordt, en van de opnameomstandigheden.
Het gebruik van [E-stabilisatie (Video)] kan leiden tot een daling van de resolutie.
[BS versterken (video)]
Verhoog de doeltreffende werking van de beeldstabilisatie tijdens video-opnames.
Dit effect kan bijdragen aan een stabiele compositie als u de opname vanuit een vast perspectief wilt maken.
Instellingen: [ON]/[OFF]
Als [BS versterken (video)] werkt, wordt [] op het opnamescherm weergegeven.
Om de compositie tijdens het opnemen te veranderen, moet dit eerst op [OFF] gezet worden voordat de camera bewogen wordt.
Om dit tijdens het opnemen op [OFF] te zetten, gebruikt u de Fn-knop. (Fn-knoppen)
Langere brandpuntafstanden zullen een zwakkere stabilisatie tot gevolg hebben.
[Anamorfisch (Video)]
U kunt overschakelen naar een beeldstabilisatie die past bij anamorfe opname.
Instellingen:
[]([2.0×])/[]([1.8×])/[]([1.5×])/[]([1.33×])/[]([1.30×])/[OFF]
Maak instellingen die passen bij de vergroting van de anamorfische lens die u gebruikt.
Terwijl [Anamorfisch (Video)] functioneert, wordt de ingestelde vergroting op de stabilisatie-iconen op het opnamescherm weergegeven, zoals getoond door [] en [].
Wanneer [BS versterken (video)] is ingesteld, krijgt [BS versterken (video)] prioriteit. Beeldstabilisatiefuncties op uw lens kunnen niet goed werken. Schakel de beeldstabilisatiefunctie op uw lens uit als dit het geval is. |
[Lensinformatie]
Registreer de informatie voor lenzen die niet kunnen communiceren met de camera.
Zorg ervoor dat u de in-body beeldstabilisatie koppelt aan de informatie van de lens die u registreert.
Druk op om de lensinformatie te selecteren en druk vervolgens op of .
In de standaardinstelling wordt de lensinformatie voor 6 lenzen met een brandpuntsafstand tussen 24 mm en 135 mm geregistreerd.
Er kan lensinformatie voor 12 lenzen worden geregistreerd.
Lensinformatie registreren, wijzigen en verwijderen
-
Druk op om de lensinformatie te selecteren en druk vervolgens op [DISP.].
Als lensinformatie wordt geselecteerd die niet is geregistreerd, druk dan op of om door te gaan naar stap 3.
-
Druk op om [Bewerken], [Sorteren], of [Wissen] te selecteren en druk vervolgens op of .
U kunt de weergavevolgorde van de lensinformatie veranderen door [Sorteren] te selecteren.
De lensinformatie wordt verwijderd wanneer u [Wissen] selecteert.
U kunt de lensinformatie niet verwijderen voor een lens die wordt gebruikt.
-
Voer de lensinformatie in.
De lensinformatie verandert als de lensinformatie al is geregistreerd.
-
(Als lensinformatie wordt geselecteerd die niet is geregistreerd) Druk op [DISP.] om de lensinformatie te registreren.
[Brandpuntsafst.]
Voer de brandpuntafstand in.
De live view beelden kunnen worden vergroot voor weergave wanneer u roteert .
[Lens naam]
Registreer de lens.
Tekens invoeren (Tekens invoeren)
Er kunnen maximaal 30 tekens worden ingevoerd.