Belangrijkste Assist-functies
Dit deel beschrijft de belangrijkste Assist-functies die handig zijn bij het opnemen.
Het menu [Voorkeuze] ([Scherm/Display (Video)]) heeft weergavehulpfuncties zoals de centrale markering. ([Voorkeuze]-menu ([Scherm/Display (Video)])) |
[SS/gain bediening]
U kunt de waarde-eenheden van de sluitertijd en de gain (gevoeligheid) omschakelen.
[] [] Selecteer [SS/gain bediening]
[SEC/ISO] |
Geeft de sluitertijd weer in seconden en de gain in ISO. |
[ANGLE/ISO] |
Geeft de sluitertijd weer in graden en de gain in ISO. De hoek kan worden ingesteld worden in een bereik tussen 11° en 358°. (Wanneer [Synchro scan] op [OFF] gezet is) |
[SEC/dB] |
Geeft de sluitertijd weer in seconden en de gain in dB. 0 dB is gelijk aan ISO 200. (Als [Fotostijl] op [V-Log L] of [Hybrid Log Gamma] gezet is, is het gelijk aan ISO 400.) |
Wanneer [SS/gain bediening] is ingesteld op [SEC/dB], veranderen de menunamen zoals hieronder: – [ISO-gevoeligh. (video)] [Versterkingsinstelling] – [ISO Auto Onderl. Inst.] [Inst. Auto Vers. Onderl.] – [ISO Auto Bovenl. Inst.] [Inst. Auto Vers. Bovenl.] – [Uitgebreide ISO] [Uitgebr. Versterkingsinst.] – [Instellingen ISO-weergave] [Instelling gain-weergave] |
[WFM/Vectorbereik]
Dit geeft de golfvormmonitor of het vectorbereik op het opnamescherm weer. U kunt ook de grootte van de golfvormweergave veranderen.
-
Zet de modusknop op [].
-
Stel [WFM/Vectorbereik] in.
[] [] [WFM/Vectorbereik]
[WAVE]
Geeft een golfvorm weer.
[VECTOR]
Geeft het vectorbereik weer.
[OFF]
-
Selecteer de weer te geven positie.
Druk op om te selecteren en druk vervolgens op of .
U kunt ook verplaatsen met de aanraakbediening.
U kunt roteren om de grootte van de golfvorm te veranderen.
Druk op [DISP.] om de positie van de golfvorm of het vectorbereik weer naar het midden terug te brengen. Als u nogmaals op [DISP.] drukt, wordt de golfvorm teruggezet naar de standaardinstelling.
Schermweergaves
Golfvorm
De golfvorm die op de camera weergegeven wordt, duidt op de luminantie met waarden die op onderstaande omzettingen gebaseerd zijn:
0 % (IRE1): Luminantiewaarde 16 (8-bit)
100 % (IRE1): Luminantiewaarde 235 (8-bit)
-
IRE: Institute of Radio Engineers
(A) 109 % (IRE) (stippellijn)
(B) 100 % (IRE)
(C) 50 % (IRE)
(D) 0 % (IRE)
(E) 4 % (IRE) (stippellijn)
(F) Het bereik tussen 0 % en 100 % toont stippellijnen met intervallen van 10 %.
Weergavevoorbeeld
Vectorbereik
(G) R (Rood)
(H) YL (Geel)
(I) G (Groen)
(J) MG (Magenta)
(K) B (Blauw)
(L) CY (Cyaan)
Weergavevoorbeeld
U kunt de positie ook verplaatsen door te verslepen op het opnamescherm. De golfvorm en het vectorbereik worden niet uitgevoerd via HDMI. Als [WFM/Vectorbereik] is ingesteld, werkt [Histogram] niet. |
[Spotmeter helderheid]
Geef elke plek aan op het onderwerp om de luminantie over een klein gebied te meten.
-
Stel in [Spotmeter helderheid].
[] [] [Spotmeter helderheid] [ON]
-
Selecteer de positie waar u de luminantie wilt meten.
Druk op om te selecteren en druk vervolgens op of .
U kunt de positie ook wijzigen door het kader op het opnamescherm te verslepen.
Druk op [DISP.] om de positie naar het midden terug te brengen.
(A) Luminantiewaarde
Meetbereik
Meting is mogelijk in het bereik van 7 % tot 109 % (IRE).
Als [Fotostijl] wordt ingesteld op [V-Log L] kan dit worden gemeten met “Stop” toestellen.
(Berekend als “0 Stop”=42 % (IRE))
[Zebrapatroon]
Onderdelen die helderder zijn dan de basiswaarde worden weergegeven met strepen.
U kunt ook de basiswaarde en de breedte van het bereik instellen, zodat de strepen worden weergegeven op onderdelen die binnen het bereik vallen van de helderheid die u opgeeft.
[ZEBRA1]
[ZEBRA2]
[ZEBRA1+2]
[] [] Selecteer [Zebrapatroon]
[ZEBRA1] |
Onderdelen die helderder zijn dan de basiswaarde worden weergegeven met [ZEBRA1] strepen. |
[ZEBRA2] |
Onderdelen die helderder zijn dan de basiswaarde worden weergegeven met [ZEBRA2] strepen. |
[ZEBRA1+2] |
[ZEBRA1] en [ZEBRA2] worden weergegeven. |
[OFF] |
— |
[SET] |
Stelt de basishelderheid in. [Zebra 1]/[Zebra 2] [50%] tot [105%]/[BASE/RANGE] |
Wanneer [BASE/RANGE] is geselecteerd met [SET]
Gecentreerd op helderheidsinstelling met [Basisniveau], worden delen met de helderheid in het bereik ingesteld in [Bereik], weergegeven met de strepen.
[Basisniveau] kan worden ingesteld in het bereik tussen 0 % en 109 % (IRE).
[Bereik] kan worden ingesteld in het bereik tussen 1 % en 10 % (IRE).
Als [Fotostijl] is ingesteld op [V-Log L], worden deze ingesteld op “Stop”-eenheden.
(Berekend als “0 Stop”=42 % (IRE))
[ZEBRA1+2] kan niet worden geselecteerd bij het instellen van [BASE/RANGE]. |
[Markering van het frame]
Een frame met het ingestelde aspectratio wordt op het opnamescherm weergegeven. Zo kunt u tijdens het opnemen de gezichtshoek zien die zal worden bereikt met trimmen (bijsnijden) bij het naverwerken.
[] [] Selecteer [Markering van het frame]
[ON] |
Geeft videorichtlijnen weer op het opnamescherm. |
[OFF] |
— |
[SET] |
Stelt de aspectratio van de videorichtlijnen in. [Frame aspect]: [2.39:1]/[2.35:1]/[2.00:1]/[1.85:1]/[16:9]/[4:3]/[5:4]/[1:1]/[4:5]/[9:16] |
[Frame kleur]: Stelt de kleur van de videorichtlijnen in. |
|
Stelt de opaciteit van de buitenzijde van de videoroosterlijnen in. [Frame masker]: [100%]/[75%]/[50%]/[25%]/[OFF] |
Kleurbalken/Testtoon
De kleurenbalken worden op het opnamescherm weergegeven.
Een testtoon wordt uitgevoerd, terwijl de kleuren worden weergegeven.
[SMPTE]
[EBU]
[ARIB]
[] [] Selecteer [Kleurenbalken]
Instellingen: [SMPTE]/[EBU]/[ARIB]
Druk op om de weergave te beëindigen.
De testtoon aanpassen
Er zijn 4 niveaus ([12dB], [18dB], [20dB] en [MUTE]) waaruit de testtoon kan worden geselecteerd.
-
Draai , of om het testtoonniveau te selecteren.
De kleurenbalken en de testtoon worden opgenomen op de video als de video-opname wordt gestart terwijl de gekleurde balken worden weergegeven. De helderheid en de kleuring die op de monitor of de zoeker van de camera verschijnen, kunnen verschillen van die welke op een ander apparaat verschijnen, zoals op een externe monitor. |